Samen vooruit: “Leer elkaar begrijpen, daar profiteert iedereen van”
Van den Berg spreken we in een nieuwe en nog wat kale vleugel van het Eteck-kantoor in Voorburg. Want warmteleverancier Eteck groeit nog altijd erg hard. Toch maakt Michiel zich soms zorgen. Ook hij ziet dat het tempo van de warmtetransitie minder hard gaat dan nodig is om de klimaatdoelstellingen te behalen. Hoe dat volgens hem komt? “Door gebrek aan kennis van elkaars rollen, expertises en belangen, waardoor er wantrouwen heerst”, aldus Van den Berg. Maar het positieve: hij ziet juist kansen. Kansen om daar als warmteleverancier met 25 jaar ervaring, een belangrijke rol in te spelen
Wet collectieve warmte
Zo sprak hij tijdens het Nationaal Warmtecongres over de Wet collectieve warmte (Wcw), die volgens zijn interpretatie tot doel moet hebben om consumenten te beschermen en om tempo en richting te geven aan de warmtetransitie. “Maar ik denk dat één van de belangrijkste impliciete doelen van de Wcw is om het wantrouwen dat nu heerst, te verkleinen. Want we hebben eigenlijk continu het gevoel dat we een oor aangenaaid krijgen: ontwikkelaars en woningcorporaties willen voorkomen dat ze teveel betalen voor hun installatie of aansluiting, gemeenten vinden warmtebedrijven commerciële boeven, de Autoriteit Consument & Markt (ACM) is erop gericht om overwinsten te voorkomen en klanten vertrouwen ons niet. En dat begrijp ik vanuit ieders perspectief ook.”
Van den Berg geeft aan dat hij van mening is dat je vertrouwen niet krijgt door iets in een wet op te schrijven, maar dat het begint bij transparantie en elkaar leren begrijpen. “Als je van elkaar snapt hoe het zit, kun je er daarna gefundeerd wat van vinden. Van projectontwikkelaar tot eindgebruiker, het helpt om te weten welke belangen iedereen heeft.”
Betaalbaarheid
Een veel besproken onderwerp dit jaar is dan ook de betaalbaarheid van warmte. Vaak wordt daarbij gekeken naar de warmteleverancier en de marges die zij maken. De ACM monitort de tarieven en marges van warmtebedrijven en constateert dat die passen bij de activiteiten. Uit recente onderzoeken van de ACM is gebleken dat het rendement van warmteleveranciers in 2022 niet is gestegen, ondanks de hogere maximumtarieven. (Zie tevens: Rendement warmteleveranciers 2022 niet gestegen en Gemiddeld rendement warmtebedrijven gedaald).
De vraag die Van den Berg tijdens zijn petje-op-petje-af-sessie op het congres aan het publiek stelde: “Wie bepaalt het tarief voor de eindgebruiker eigenlijk?” De roze petjes in de zaal gaven geen eenduidig antwoord. Van den Berg: “We zien dat de hoogte van de projectbijdrage een hele belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van tarieven, maar dat wordt niet altijd gezien. Wat ons betreft wordt dat veel vaker een gespreksonderwerp.”
Van den Berg legt met behulp van een afbeelding uit hoe het zit: “Aan de kostenkant van een project staan alle kosten die we maken om warmte (en koeling) van de bron naar de eindgebruiker te krijgen: ontwikkelkosten/devex, capex, rentelast, operationele kosten en dan nog een marge. Aan de inkomstenkant hebben we te maken met de tarieven, die door de ACM worden gemaximeerd. Die tarieven, ook als je de maximale ACM-tarieven zou vragen, dekken vrijwel nooit de kosten.” Als kosten niet gedekt worden, kunnen warmtebedrijven, zowel privaat als publiek, die projecten niet verantwoord uitvoeren. Daarom is de projectbijdrage tot stand gekomen: een variabele bijdrage vanuit de opdrachtgeverskant. Van den Berg vervolgt: “De beslissing om met een warmteleverancier in zee te gaan, volgt meestal op een tenderproces, een aanbesteding of op zijn minst een vergelijking van offertes.” In zo’n tender staan allerlei eisen van de opdrachtgever op het gebied van o.a. duurzaamheid, maar ook technische specificaties en kwaliteitseisen. Er staat ook in welke punten de opdrachtgever toekent aan de verschillende onderdelen van de inschrijving. “En niet verrassend: prijs is regelmatig een zeer dominante factor in een aanbesteding. Dan gaat het niet om de prijs voor de eindgebruiker, maar om de kosten voor de opdrachtgever en gebouweigenaar: de projectbijdrage. De warmteleverancier die de laagste projectbijdrage vraagt, is meestal de partij die wint.”
En juist dat heeft effect heeft op de tarieven voor eindgebruikers. “Om de totale kosten van een project te dekken, heb je inkomsten via eindgebruikerstarieven (variabel en vast) nodig plus een projectbijdrage. Als een projectbijdrage laag is, schieten de tarieven voor de eindgebruikers omhoog. Als de projectbijdrage groter is, kunnen we lagere tarieven aan bewoners vragen. De huidige manier van aanbesteden werkt dus vaak ongunstig voor eindgebruikers. Om deze reden pleiten we ervoor dat in tenders ook een beoordelingscriterium wordt opgenomen over de eindgebruikerstarieven.” Van den Berg is blij dat dit ook steeds vaker lukt op projecten. Eteck ziet dat vastgoedpartijen en gemeenten steeds vaker eisen stellen aan de eindverbruikerstarieven in hun uitvraag. Het verschil wordt dan goedgemaakt met een hogere projectbijdrage: het idee is dat de gebouweigenaar dan aan het begin meer betaalt, ten gunste van lagere tarieven voor de eindgebruikers van dat gebouw in de komende decennia.
Subsidy first
De discussie gaat nu vaak over de eindgebruikerstarieven en over de marge voor warmtebedrijven. Van den Berg wil daar nog aan toevoegen: “Laten we het ook hebben over het omlaag brengen van de kosten. Dat is voor een groot deel aan de warmtebedrijven. Daarnaast hebben ook subsidies impact op de kosten en beïnvloeden ze daarmee de hoogte van de projectbijdrage en de eindverbruikerstarieven. Door een subsidie hoef je ook minder te financieren, en dus behoeven er ook minder financieringskosten te worden gemaakt. Ook dat heeft impact op de betaalbaarheid. Daarnaast kan ook het principe ‘subsidy first’ bijdragen. Want de timing van een subsidie is erg belangrijk. Door de inzet van een subsidie aan het begin van een project, worden de risico’s voor het warmtebedrijf verlaagd. Op die manier draagt de subsidie bij aan de betaalbaarheid, en daar bovenop aan de investeringsbereidheid van warmtebedrijven, waardoor de warmtetransitie écht vooruit komt”.